Home > Experimenten > La Grande Bouffe
In het project Artful Participation hebben onderzoekers geobserveerd en ingegrepen in het orkest philharmonie zuidnederland. La Grande Bouffe was een project ontwikkeld door philharmonie zuidnederland, Toneelgroep Maastricht en WOW Food - samen met partner CHV Noordkade in Veghel - waar onderzoekers nauw aan deelnamen als waarnemer, om te leren wat er nodig is om dingen anders te doen in het orkest, en om lessen te trekken voor andere experimenten.
Hoe werken samenwerkingen tussen verschillende artistieke organisaties in de praktijk? Hoe worden artistieke verantwoordelijkheden gedeeld in multidisciplinaire samenwerkingen? Waar en hoe wordt het publiek opgebouwd en relevant gemaakt in participatieve projecten? philharmonie zuidnederland werkte in het experimentele en participatieve project La Grande Bouffesamen met theatergroep Toneelgroep Maastricht en fooddesigners WOW Food. Een onderzoeker maakte deel uit van het programmateam en volgde de ontwikkeling van het multidisciplinaire theaterconcert op de voet. Tijdens het proces trad het publiek op als invloedrijke figuur in de creatieve, organisatorische en logistieke fasen van de concertplanning.
In april 2019 gaf philharmonie zuidnederland samen met Toneelgroep Maastricht en fooddesigners WOW Food een concert in de serie i-Classics: La Grande BouffeLosjes geïnspireerd op de controversiële en decadente Franse film van Marco Ferreri (1973) creëerde de theatergroep (regie Servé Hermans) een absurdistische voorstelling met muziek en dialogen over de geneugten van eten, verwennerij, vraatzucht, de complexiteit van onze hedendaagse voedselketen en overconsumptie. De muzikanten zaten op het podium. Voor hen stond een grote tafel, gevuld met vers opgediend eten. Rechts van het podium stond een kok die het eten klaarmaakte.
Achter de tafel zat een corpulente acteur, die tijdens de 1,5 uur durende voorstelling continu aan het eten was. Een ober bracht eten naar de etende acteur en ging met hem in dialoog. Het orkest speelde werken als 'La Boutique Fantastique' van Respighi, 'March Past of the Kitchen Utensils' van Vaughan Williams, 'Spiegel im Spiegel' van Pärt, 'Gymnopedie No 1' van Satie, 'Pas de Soldats' van Rossini, 'Dance of the Sugar Plum' (uit Nutcracker Suite) van Tsjaikovski en 'Perpetuum Mobile' van Strauss. Op het repertoire stond ook een première van de Nederlandse componist Jean Lambrechts (‘Sinfonietta Gaillarde’). De muziekwerken en/of componisten hadden allemaal een link met het thema eten. De theatervoorstelling van het orkest vond plaats in een poppodium in Maastricht en in een oude voedselfabriek in Veghel (Nederland). Laatstgenoemde, CHV Noordkade, vormt het hart van de Nederlandse voedingsindustrie. CHV Noordkade werd partner in het project op initiatief van provinciaal arrangeur Geert van Boxtel.
De ontwikkeling van dit theatrale concert werd op de voet gevolgd door een onderzoeker van het Artful Participationproject, die optrad als een kritische deelnemer-observator. Het doel van dit embedded onderzoek was om te observeren en te leren van de manier waarop het publiek wordt geconstrueerd en verbeeld in het samenwerkingsproces, en om getuige te zijn van hoe een samenwerking tussen verschillende artistieke partners in de praktijk werkt. De onderzoeker nam deel aan bijeenkomsten, observeerde de concerten en interviewde betrokken medewerkers en artistieke partners. Door (kritische) vragen te stellen, wilde de onderzoeker expliciet maken wat vaak impliciet blijft: aannames van het publiek, werkroutines, impliciete effecten van beslissingen. Tijdens het ontwikkelingsproces van La Grande Bouffepeilde de onderzoeker de betrokken artistiek programmeur, de regisseur en dramaturg van de theatergroep en de betrokken acteurs door kritische en open vragen te stellen. Met het stellen van dergelijke vragen wilde de onderzoeker niet alleen impliciete aannames zichtbaar maken, maar ook bijdragen aan het samenwerkingsproces.
Tijdens en na de ontwikkeling van La Grande Bouffeontstonden er enkele inzichten bij de onderzoeker en het programmeerteam. Deze geleerde lessen gaan over de rol die het ingebeelde publiek speelt bij de ontwikkeling van een dergelijk participatief project en de manier waarop interdisciplinaire samenwerking in de praktijk werkt.
“Ik zit in de vergadering met het programmateam van La Grande Bouffebestaande uit de regisseur en dramaturg/acteur van Toneelgroep Maastricht en de programmeur van het orkest. Tijdens eerdere bijeenkomsten bespraken ze hoe het publiek deel kon uitmaken van de voorstelling. Het publiek zou tijdens de voorstelling eten krijgen om het thema overmatige verwennerij te onderstrepen. Dit besluit is later om kostenredenen ingetrokken. Als ik de voortdurende discussie over het script van het theaterconcert observeer, merk ik dat het publiek niet langer expliciet wordt besproken als onderdeel van de voorstelling. Het publiek blijft wel aanwezig in de discussie, zij het nu als begrotingslast of als burgers voor wie de zorg van overconsumptie een issue zou moeten zijn. Aan het einde van de bijeenkomst vraag ik het team wat de rol van het publiek is in de voorstelling. De regisseur reageert wat defensief, en pleit tegen ‘goedkope’ manieren om het publiek aan te spreken, die zouden afleiden van het toneelstuk en de muziek.”
(Veldwerknotities Ties van de Werff, 16 januari 2019)
De artistieke visie in het programmateam was vanaf het begin duidelijk: een participatief theaterconcert creëren, waarbij het publiek ‘verleid zou worden met geur, kleur, smaak en geluid’. Vanaf het begin sprak de directeur van de theatergroep zijn wens uit dat het publiek tijdens de voorstelling meerdere gangen zou krijgen. Hij stelde zich voor dat het publiek aan lange 'biertafels' (lange banken) zou zitten, zich een weg door de voorstelling zou eten en zich steeds ongemakkelijker zou voelen door de vraatzucht die op het podium werd uitgevoerd.
Vanwege de hoge kosten die ermee gemoeid waren, werd deze artistieke visie slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Tijdens de voorstelling zat het publiek in een traditionele opstelling en werd er tijdens de voorstelling geen eten geserveerd. Na het optreden, terwijl het orkest Strauss’ ‘Perpetuum Mobile’ als toegift bleef uitvoeren, kreeg het publiek back-gekleurd voedsel (zoals bloedworst en zwarte kaas), bereid door de kok van food-designers WOW Food tijdens het optreden.
Hoewel het publiek niet artistiek bijdroeg aan de uitvoering zoals voorzien in het begin van het project, verlengde dit gebaar de ervaring van het theaterconcert voor het publiek en droeg als zodanig bij aan de uitvoering. Dit gebaar werd echter niet expliciet door het programmateam besproken als een vorm van publieksparticipatie: wat de artistieke consequenties waren voor de voorstelling, of hoe het zich verhield tot het artistieke thema overindulgence bleef onduidelijk. Dit had te maken met de manier waarop het publiek tijdens het hele proces werd voorgesteld.
De theaterregisseur vond het jammer dat zijn aanvankelijke idee (van het eten van publiek, als spiegel van wat er op het podium gebeurt) niet kon uitkomen vanwege de hoge kosten die ermee gemoeid waren. Volgens hem zou elk ander idee van publieksparticipatie (afgezien van het serveren van eten na de voorstelling) slechts een zwakke afleiding zijn. Het resultaat was dat na dit besluit om deze sterke vorm van publieksparticipatie los te laten, de rol van het publiek (en de mogelijke bijdrage daarvan aan het theaterconcert) niet meer expliciet aan de orde kwam in het programmateam.
Schijnbaar verdwenen, maar het publiek was niet verdwenen. Hoewel niet langer beschouwd als een artistiek relevant onderdeel van de voorstelling, bleef het idee van een publiek impliciet de beslissingen in het programmateam structureren. Tijdens de bijeenkomsten werd het publiek op verschillende manieren voorgesteld: als budgetlast; als regelmatige concertganger (en een risico om te wild te experimenteren); als een belevingsgerichte consument (die een kaartje moet kopen en een comfortabele zitplaats moet hebben); en als een betrokken burger (die zich zorgen moet maken over overconsumptie en onze complexe voedselketen).
Wat de onderzoeker en het programmateam hier leerden, was dat het publiek aanwezig blijft in een participatief project, in een ingebeelde vorm – ook al wordt hun artistieke bijdrage als beperkt gezien. Door deze verwachtingen en idealen van een publiek expliciet te maken, realiseerden de onderzoekers en het programmateam zich dat het publiek artistiek kan worden door kleine gebaren, en niet alleen artistiek ertoe doet in extreme of sterk gearticuleerde vormen.
Het concert werd op de markt gebracht als ‘een nieuw hoofdstuk in een reeks succesvolle samenwerkingen tussen Toneelgroep Maastricht en philharmonie zuidnederland (website philharmonie zuidnederland). De samenwerking tussen de programmeur van het orkest en de regisseur en dramaturg van de theatergroep verliep inderdaad soepel en schijnbaar zonder frictie. Dit betekende echter niet dat er geen verschillen waren tussen artistieke rollen, tradities en benaderingen.
Het samenwerkingsteam was zeer reflexief over het samenwerkingsproces en hoe het orkest en de theatergroep zich artistiek tot elkaar moesten verhouden. Er waren duidelijke rollen: het orkest zou de dramaturgie van de theatervoorstelling ondersteunen. De orkestprogrammeur koos voor repertoire dat frivool en licht was, als tegenwicht tegen het continue en weerzinwekkende eten van de acteur op het podium. Bij het voorstellen van het repertoire van de avond in het programmateam was er nauwelijks discussie over, noch inhoudelijke suggesties van de toneelgroep (afgezien van de bestelling). Evenzo was de bijdrage van de orkestprogrammeur aan de dramaturgie of de in het script opgenomen teksten beperkt. Beide partners bleven dicht bij hun eigen vakgebied en expertise.
De theaterregisseur en dramaturg behandelde het repertoire als bronmateriaal voor het script. De directeur van de theatergroep stelde voor om het orkest te integreren in de dramaturgie, door teksten op te nemen over componisten wier werken door het orkest zouden worden uitgevoerd. Sommige componisten werden bijvoorbeeld personages in de dialogen van de acteurs op het podium, zoals Rossini (die dol was op foie gras en truffels en zijn naam gaf aan Tournedos Rossini), en Erik Satie (die alleen voedsel at met een witte kleur). De eclectische selectie van teksten (gebaseerd op literaire werken) en korte dialogen en veel stiltes, gaven ruimte aan de uitvoering van het orkest. Het premièrestuk van Jeanne Lambrechts vormde een brug tussen de verschillende scènes.
Beide kunstdisciplines vulden elkaar in de samenwerking aan. Alleen op productieniveau vond er enige onderhandeling plaats. Acteurs en muzikanten hebben verschillende repetitie- en voorbereidingsroutines: terwijl het orkest logistiek en productioneel van tevoren moet worden gepland (met slechts beperkte repetitietijd), nemen acteurs en de regisseur meer tijd voor repetitie. Evenzo besteden acteurs aandacht aan elk beeld op het podium, terwijl muzikanten zich alleen concentreren op hun muzikale uitvoering. De verlichting bleek een probleem te zijn, want het was belangrijk voor de regisseur om de juiste sfeer te creëren, terwijl muzikanten tijdens het optreden niet afgeleid wilden worden.
In tegenstelling tot muzikanten improviseren acteurs veel tijdens generale repetities - dat is het moment waarop het hele stuk samenkomt. Tijdens generale repetities worden vaak belangrijke artiestenkeuzes gemaakt, ook in dit samenwerkingsproject. Zo bleek tijdens de generale repetitie dat er te veel stiltes vielen in de dialoog. De regisseur stelde de dirigent voor om Rossini’s ‘William Tell’ in te korten, omdat er tijdens dat stuk niet genoeg ‘theatraal beeld’ was.
Bij de evaluatie van het project en de samenwerking waardeerden de programmeur van het orkest en de theaterregisseur het respect voor elkaars discipline. Wat de onderzoekers echter constateerden, was dat deze respectvolle behandeling ook een keerzijde had: het belemmerde het leerpotentieel van het experiment. Er was nauwelijks sprake van een artistiek vraagstuk, waarbij één partner moest toegeven of waar artistieke keuzes moesten worden gemaakt door wrijving te overwinnen. Daardoor bleef voor de betrokken partners de vraag of er in deze artistieke samenwerking wel een echte kruisbestuiving heeft plaatsgevonden. Wat de onderzoeker en partners leerden, is dat te veel respect voor elkaars expertise - een resultaat van een langdurige samenwerking, waarin partners weten wat ze van elkaar kunnen verwachten - resulterend in een hiërarchie van kunstdisciplines, een obstakel kan worden voor leren.
La Grand Bouffe gaf de muziekwerken wel een nieuwe relevantie. Zowel de combinatie van muziekwerken en (kritische) teksten over overconsumptie en gulzigheid als de locatie – een hal van een voormalige voedselfabriek waar veevoer werd gemaakt – gaven deze voorstelling een actuele maatschappelijke relevantie en urgentie.
Veel experimentele en participatieve projecten van orkesten nemen de vorm aan van een samenwerking met een andere kunstorganisatie. Het theatrale concert La Grande Bouffe is een voorbeeld van zo'n artistieke samenwerking. Door de dynamiek van deze samenwerking in de praktijk te observeren, bleek dat het publiek een vormende rol speelt bij de ontwikkeling van het concept, en bij de organisatie, uitvoering en evaluatie van het concert. Het benadrukte ook dat ideeën over publieksparticipatie gemakkelijker expliciet in extreme vorm worden besproken, terwijl kleinere gebaren ook een artistieke waarde kunnen hebben omdat het de relatie tussen het orkest en zijn publiek kan veranderen. Om een samenwerkingsconcert een experiment te laten worden, kan een te nauwe samenwerkingsrelatie (resulterend in een conventionele hiërarchie van kunstdisciplines) het leerpotentieel ervan belemmeren.
Program 2018: La Grande Bouffe. Websiste South Netherlands Philharmonic, https://www.philharmoniezuidnederland.nl/pQoeLFw/concerts.